Subscribe to our newsletter

Language

Kunststromingen herkennen

Kunststromingen herkennen - Lyklema Fine Art

Het herkennen van een periode waarin een schilderij is gemaakt, kan door de gebruikte techniek, de voorstelling, het gebruikte doek en zelfs het materiaal van het spieraam. In deze blog gaan we kort in op de diverse stromingen sinds 1600.

BAROK (1600-1750)

Kunst wordt in deze tijd vaak in opdracht gemaakt. Met een kunstwerk kon je je aanzien vergroten. Denk aan de vele portretten die Rembrandt schilderde, ook om ook in zijn levensonderhoud te voorzien. Ook de koningshuizen en de kerk waren (en zijn) in de tijd vaak opdrachtgever geweest. Denk aan de sixtijnse kapel of de vele altaarstukken uit de middeleeuwen.

Aan het einde van de 16e eeuw merkt de katholieke kerk dat ze gelovigen kwijtraken aan de protestantse kerk. De paus kon dit natuurlijk niet over zijn kant laten en draagt kunstenaars op om kunst te maken die de twijfels weer wegneemt.

De barok is daarmee één van de weinig kunststijlen die niet is ontstaan, maar is opgelegd. De kerk was net als in de renaissance vaak opdrachtgever. De Barok laat zich kenschetsen door grote donker-licht contrasten (clair-obscur) en asymmetrie. Voorbeelden van kunstenaars uit deze periode zijn Peter Paul Rubens, Jan Steen en Johannes Vermeer. Je vindt werken van hen in het Mauritshuis en het Rijksmuseum.

 

DE ROMANTIEK (1790-1850)

De Romantiek was een stroming die zich vooral aan het eind van de 18e en in de 19e eeuw deed gelden in de kunst (beeldende kunst, literatuur en muziek) en het intellectuele leven van met name Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk, maar ook in België en Nederland. De Romantiek was een (anti-) reactie op de idealen van de Verlichting en op de Industriële Revolutie. “De wereld is niet maakbaar” was de duidelijke cultuurkritiek.

Het gaat in de Romantiek juist om de subjectieve ervaring met introspectie, intuïtie, emotie en dus staan spontaniteit en verbeelding centraal. Kunst moest individuele echtheid en gevoelens laten zien. Het kon ook doorslaan naar wat wel de Zwarte Romantiek wordt genoemd met de focus op ‘het sublieme’: een combinatie van lust, genot, lijden, dromen, irrationele angsten, doemdenken en afgrijselijke gruwelen.

Internationaal zijn de bekendste kunstenaars Caspar David Friedrich, John Constable en de Eugène Delacroix. Hun onderlinge verschillen tonen aan hoe divers de beweging van de Romantiek feitelijk was. Jan Ekels de Jonge, B.C. Koekkoek, Bart van Hove, Salomon Verveer en Andreas Schelfhout zijn Nederlandse exponenten. In België moet je denken aan de historieschilder Gustaaf Wappers en onder meer Antoine Wiertz, Jean-Baptiste Madou, Adèle Kindt en Louis Gallait.

 

 

REALISME (1830-1875)

Het realisme is, net als de barok, een reactie op een idealistische kunststroming: de romantiek. In de Romantiek werd er geschilderd vanuit emotie en verbeelding en werden voorstellingen geconstrueerd en geïdealiseerd. Rond 1820 ontstond er een stroming die juist schildere naar de werkelijkheid. Kunstenaars gingen het platteland op en schilderden de natuur zoals ze die voor zich zagen. De voorstellingen uit deze periode zijn dan ook eenvoudig te herkennen aan de onderwerpen uit de natuur en het platteland en de relatief grove streken. Beroemde kunstenaar zijn onder meer Gustave Courbet en Théodore Rousseau.

 

 

IMPRESSIONISME (1875-1910)

De fotografie heeft de kunstwereld op zijn kop gezet. Ineens kon de werkelijkheid vastgelegd worden in al zijn details en zag de wereld zichzelf ineens echt in het moment. In diezelfde tijd werd ook olieverf in een tube vastgelegd waardoor verf niet meer live gemengd hoeft te worden en schilders in de buitenlucht konden gaan schilden: En plein-Air. Revolutionair.

Het licht werd het diafragma van de (foto)voorstelling. Ook kunstschilders legden zich toe op het vastleggen van het moment zonder alle details te romantiseren zoals in de periode voor het impressionisme. Dit experimenteren en zich afzetten tegen de gevestigde orde maakt dit de eerste moderne kunststijl.

Impressionistische werken zijn te herkennen aan de voorstelling die vaak momentopnames zijn, een vluchtige manier van werken met een snelle toets, relatief weinig detail en het spelen met de soorten lichtinval. Beroemde kunstenaars zijn ondermeer Claude Monet, Édouard Manet en George Breitner. Impressionistische werken zijn in Nederland vooral in het Stedelijk, Van Gogh Museum, Boijmans Van Beuningen en bijvoorbeeld Singer museum te bekijken.

 

 

POINTILISME (1885-1900)

De Franse kunstenaar Georges Seurat vond het impressionisme niet wetenschappelijk genoeg en niet precies genoeg. Hij stond daarmee aan de basis van een nieuwe substroming: het pointilisme. Hij sprak in eerste instantie zelf van ‘chromoluminarisme’. Ook deze neo-impressionisten schilderden alledaagse taferelen, waarin de vrijetijdsbesteding en het uitgaansleven van de gegoede burgerij wordt vereeuwigd, naast stadsgezichten en landschappen.

De verf wordt in korte kleine verfstreken aangebracht op het doek. In latere werken worden dat steeds duidelijker kleurstippen. In veel pointillistische schilderijen worden stippen en korte verftoetsjes gecombineerd. Elke stip is zuiver van kleur. Door het continu afwisselen van kleur en het vlak naast elkaar plaatsen van de stippen, lijkt het alsof kleuren zich optisch met elkaar vermengen. Het effect treedt het meest overtuigend op als een pointillistisch schilderij vanaf grotere afstand wordt bekeken. Met slechts een beperkt aantal heldere kleuren kan een voorstelling gemaakt worden. Het maakt gebruik van hoe onze hersenen kleur registreren en beelden ‘samenstellen’.

De bekendste kunstschilders van het pointillisme zijn Georges Seurat, Paul Signac, Henri-Edmond Cross, de Belg Théo van Rysselberghe, Camille Pissarro, Giovanni Segantini, James Ensor, Édouard Vuillard. Ook Nederlandse kunstenaars als Piet Mondriaan, Vincent van Gogh en Jan Toorop schilderden een korte periode in pointillistische stijl. In Nederland vind je werken van deze stroming in het Van Gogh Museum, het Rijks en Het Singer in Laren.

 

SYMBOLISME (1888-1896)

Het symbolisme is een reactie op de materialistische kijk op het leven en daarmee onderdeel van 'Fin de siècle'. Symbolisten beschouwden de verbeelding als belangrijkste inspiratie voor een kunstwerk. Kleuren waren niet realistisch maar juist expressief. Emotie was belangrijker dan het intellect. Schilderen vanuit droombeelden. Kunstenaars als Vincent van Gogh en Paul Gauguin werden aan het eind van de negentiende eeuw beschouwd als dé kunstenaars van het symbolisme. De synthetisten en hun navolgers hadden vrome Christelijke taferelen en alledaagse taferelen van het plattelandsleven als onderwerp. Ook de innerlijke wereld, persoonlijke stemmingen en subjectieve ervaringen vormen inspiratiebronnen. Symbolistische kunstenaars en schrijvers in heel Europa in de jaren 1890, verwierpen de impressionistische praktijk van het bestuderen van de effecten van licht op de buitenwereld en keken in plaats daarvan naar binnen om thema's als liefde en jaloezie, eenzaamheid en angst, ziekte en dood te onderzoeken

Naast Moreau en Redon zijn James Ensor, Gustav Klimt, Edvard Munch, Félicien Rops en Henri Rousseau beroemde kunstenaars van deze stroming. Nederlandse kunstenaars, die worden gerekend tot het symbolisme zijn Roland Holst, Ferdinand Hart Nibrig, Carel de Nerée tot Babberich en bijvoorbeeld Jan Toorop. Maar ook Piet Mondriaan en vele anderen Nederlanderse Pointilisten hebben dit kortere of langere tijd toegepast in hun kunstwerken.

 

JUGEND STILL & ART Nouveau (1880-1914)

Jugenstill wordt buiten Duitsland Art Nouveau genoemd. Ze stonden echter allemaal voor hetzelfde: modern, hoop, nieuw en jeugdig en was een anti-reactie op het neo-classisme en de vormvervagende impressionisme. Art nouveau omarmt technologie in aanvulling op traditionele motieven. De stijl wordt vaak gekenmerkt door rijke kleuren, geometrische figuren en overdadige versieringen. De jugendstil manifesteerde zich vooral in gebruiksvoorwerpen zoals de glaskunst, sieraden, meubelen, architectuur en de schilderkunst. De stroming kende een korte maar hevige bloeitijd, die zich voornamelijk uitbreidde tijdens de belle époque. In West-Europa was de stijl ruim voor 1910 al verleden tijd, in het oosten kon hij wat langer voortbestaan.

 

KUBISME (1907-1914)

Alle nieuwe kunststromingen worden eerst verafschuwd door gevestigde orde. Voor het kubisme is dat nog slap uitgedrukt. Ordeverstoorders, werden ze genoemd. ‘Is het genoeg om weer te geven wat ik kan zien?’ Sinds de Renaissance werd er met perspectief geschilderd. Het kubisme plaatste hier twijfels bij en keek op een hele nieuwe manier naar de wereld. Het kubisme is te herkennen aan: geometrische vormen, veelal felle kleuren en een collagestijl. Beroemde Kubisten zijn Pablo Picasso, George Braque en Robert Delaunay. De eerste twee lieten zich onder meer inspireren door de Franse kunstschilder Paul Cézanne, die verklaarde dat de hele natuur is opgebouwd uit geometrische grondvormen. In principe kan alles wat we zien herleid worden tot cilinders, kegels, kubussen en bolvormen. Cezanne liet (bijna) het perspectief weg en durfde alles weer ‘plat’ te slaan. Het duurde 10 jaar voordat Picasso zijn eerste kubistische schilderij Les Demoiselles aan de buitenwereld durfde te laten zien.  In Nederland hangen er relatief veel kubistische werken in het Kunstmuseum in Den Haag en het Kröller Müller.

 

HET EXPRESSIONISME (1905-1914)

Niet de zintuiglijk waarneembare werkelijkheid is van belang, maar de innerlijke expressie van de kunstenaar. Dat is in een zin de kern van deze stroming die eigenlijk vanaf die tijd kunst samen vat. Er geldt slechts één wet: dat er geen wetten zijn, en dat die dus ook niet aan een kunstenaar kunnen worden opgelegd. Niet alleen kunnen geschilderde figuren en objecten een vormverandering ondergaan, waardoor ze nauwelijks herkenbaar zijn, ook kleuren krijgen in expressionistische kunst een geheel eigen gevoelswaarde. Ze kunnen geheel los staan van het visueel waarneembare. De lucht is niet langer grijs of blauw, maar paars of gifgroen. Ook het negeren van ruimtelijkheid en het opzettelijk negeren van perspectiefwetten wordt veelvuldig toegepast in expressionistische kunst. Menselijke figuren worden niet plastisch weergegeven, maar ogen 'plat', alsof er maar twee dimensies zijn.

Belangrijke vertegenwoordigers van het expressionisme uit het begin van de twintigste eeuw zijn de kunstenaarsgroep van Die Brücke, die in 1905 in Dresden werd opgericht, en de later in München opgerichte schildersgroep Der Blaue Reiter. Oprichters van Die Brücke waren de architectuurstudenten Ernst Ludwig Kirchner, Erich Heckel, Karl Schmidt-Rottluff en Fritz Bleyl. Later treden andere schilders toe tot de groep, onder wie Otto Mueller, Max Pechstein, Emil Nolde en Kees van Dongen. De mens en het landschap zijn de belangrijkste motieven, die door deze kunstenaarsgroep worden verbeeld. Der Blaue Reiter werd in 1911 opgericht door Wassily Kandinsky, Gabriele Münter, Franz Marc en Alfred Kubin. De groep was genoemd naar een ruiterstuk dat Kandinsky in 1903 had geschilderd. Het Franse fauvisme is sterk verwant aan het Duitse expressionisme. Kunstenaarsvereniging De Ploeg, dat in 1918 werd opgericht werd ook sterk beïnvloed door de tijd die Jan Wiegers in Davos met Kirchner doorbracht.

 

 

ABSTRACT EXPRESSIONISME (1940-1960)

Na de Tweede Wereldoorlog laaide het (abstract) expressionisme weer op vooral in Amerika. De kunstenaars die hiertoe worden gerekend schilderden abstract in plaats van figuratief, dus radicaal anders dan de expressionisten van het eerste uur. Overeenkomsten zijn dat ook hier geen wetten gelden en het gevoel de basis is voor de expressie. Kunstcriticus Robert Coates herintroduceerde de term abstract expressionisme in 1946 in verband met het werk van Arshile Gorky, Jackson Pollock en Willem de Kooning. De handeling van het schilderen staat centraal. Het wordt dan ook wel action painting genoemd. Pollock legde zijn schilderdoeken plat op de grond en liet de verf erop druipen of met de door hemzelf ontwikkelde giettechnieken. Door de grote van het doek verrinkt een beschouwer haast in die ene kleur, zodat deze zijn impact niet kan missen. Vlakken werden door kunstenaars als Newman en Rothko zorgvuldig opgebouwd uit meerdere na elkaar op te brengen lagen.

Naast het surrealisme oefende ook Picasso en het kubisme invloed uit op de jonge avant-garde van New York. De abstractie van Kandinsky en Mondriaan, die zich ook in New York had gevestigd, vormde eveneens een inspiratiebron. Belangrijk verschil tussen de Europese en de nieuwe abstracte Amerikaanse kunst was ook het formaat waarop gewerkt werd. Waren de Europese abstracte schilderijen van de oudere generatie nog van gewoon formaat, die doorgaans op een standaard schildersezel waren gemaakt. De Amerikanen schilderden op reusachtige formaat.

 

 

POPART (1950-1965)

Deze kunststroming begon los van elkaar, tegelijk in Amerika en het Verenigd Koningrijk. Het gebruikte de consumptiemaatschappij en populaire cultuur als inspiratie: advertenties, strips en massaproducten werden als inspiratiebron gebruikt. Popart zette zich af tegen de elite en wilde kunst weer voor iedereen maken. Door de populair cultuur als bron te gebruiken, komen er veel beroemde personen terug in de kunstwerken (denk aan Elvis en Marilyn Monroe). Popart is te herkennen aan scherpe lijnen, bijna foto-achtige schilderijen met veel aandacht voor details. Beroemde schilders uit deze periode zijn: Andy Warhol en Roy Lichtenstein. Als je in Nederland voorbeelden live wilt zien, ga dan naar het Stedelijk Museum of het Boijmans Van Beuningen.

 Bronnen: Artsalon.nl, Wikipedia, diverse boeken

 

 

Previous Article Next Article