Een bronzen beeld wordt doorgaans in meerdere exemplaren gegoten. Tot en met een editie van twaalf exemplaren spreekt men van een ‘origineel kunstwerk’, terwijl men het bij een editie die groter is over ‘multiples’ heeft.
Wanneer een beeldhouwer een werk maakt, doet hij dat bijvoorbeeld in hout, klei of gips. Middels de verloren-wastechniek kunnen dan meerdere afgietsels gemaakt worden. De eerste acht afgietsels worden als origineel beschouwd worden. Naast die acht, met nummers 1 tot 8, kun je er nog vier extra hebben, de zogenaamde ‘épreuves d’artiste of ‘artist proof’s’’. Die zijn eigendom van de kunstenaar en zijn in principe niet bedoeld om commercieel verhandeld te worden en hebben Romeinse cijfers: EA I-IV. Geen enkel bronzen beeld is 100% identiek omdat het gieten ook een ambachtelijk,manueel proces is. Tussen het eerste afgietsel en de laatste geut kunnen soms jaren zitten. En ook hoeft de nummering niet chronologisch te gebeuren omdat bijvoorbeeld een opdrachtgever enkel de exemplaren 2/8 wenst te kopen
Massaproductie gaat vaak gepaard met een verminderde kwaliteit. Om het ongebreidelde reproduceren aan banden te leggen en hun werk te beschermen, maakten de kunstenaars vanaf het einde van de 19e eeuw afspraken met hun gieterijen om gelimiteerde reeksen te maken. In 1966 werd dit dan in een wet gegoten die bepaalde dat er maar acht reproducties en vier épreuves d’artistes mochten zijn. Dit is tot op vandaag de regel, terwijl er verder rond het (re)produceren van bronzen eigenlijk geen wetteksten bestaan. De meeste landen, zo ook België en Nederland, baseren zich op de jurisprudentie in Frankrijk, het land met de grootste traditie op dat vlak. En verder grijpt men terug op de wet op het auteursrecht, die de reproductierechten beschermt tot 70 jaar na het overlijden van de kunstenaar.” Extra afgietsels worden dan vaak van een stempel met ‘heritage’ voorzien.
Het blijft de kunstenaar die beslist hoeveel stukken gegoten mogen worden. Dat kan een pièce unique zijn – zoals bijvoorbeeld Octave Landuyt of Berlinde De Bruyckere doen– of dat kunnen er vijftig zijn als het bijvoorbeeld gaat om een relatiegeschenk of een awardbeeldje.
Desondanks zien we dat het gros van de werken in 8 + 4 exemplaren gegoten wordt; en niet altijd is de kunstenaar daarbij aanwezig omdat hij/zij dit overlaat aan de brondgieters. Verder zal de editie meestal verkleinen naarmate de kunstwerken groter zijn. Iemand die een kunstwerk maakt van pakweg 5 tot 7 meter moet al heel succesvol zijn om daar acht, laat staat twaalf exemplaren van te produceren. Zolang het originele model bestaat, kan men in theorie onbeperkt nieuwe bronzen maken. De slijtage treedt echter op in de mal: zo’n siliconenmal – waarin men de wassen kopie maakt – kan makkelijk twaalf exemplaren aan, maar begint toch aan kwaliteit in te boeten naarmate die verder gebruikt wordt. Desondanks hoeft dat niet zo te zijn in het eindresultaat. Want het is aan de medewerkers van de gieterij om te zorgen dat dat kwaliteitsverlies weer weggewerkt wordt tijdens de diverse volgende stadia.
Hoe kan men origineel van kopie onderscheiden? Als er van het uiteindelijk beeld nog weer een nieuwe mal gemaakt wordt spreken we van een ‘surmoulage’. Brons krimpt bij het stollen en is dus altijd kleiner dan het model. Dus dan is het eindproduct veelal kleiner.
Daarnaast gaan er vaak ook bepaalde details verloren, indien deze niet zorgvuldig worden ‘geciseleerd’. Vaak worden de malen na 12 afgietsels vernietigd om de uniekheid voor de toekomst te garanderen. Maar ook dit is uiteindelijk aan de kunstenaar.
Brons gieten gaat op zeer hoge temperaturen. nadat de mal is losgeslagen van het gegoten beeld begint het wegwerken van de naden, het dichten van gietgaatjes en het afwerken inclusief het polijsten. Het werk van de bronsgieter is minstens zo arbeidsintensief als het maken van het beeld.