Subscribe to our newsletter

Language

Charles Dankmeijer (1861-1923)

Charles Dankmeijer (1861-1923) - Lyklema Fine Art

'Me dunkt, wie Dankmeijer niet persoonlijk kennen moeten zich hem voorstellen als een groot, zwaargebouwd man, meestal lachend tegen het leven, een artistieke Garganta, of, op zijn bedaardst, als een genoeglijk zeventiende eeuwer, werkend tot het donker wordt en in de taveerne pret makend tot het weer dagen gaat. Hij ziet er in werkelijkheid een beetje anders uit, maar dat gaat zijn bewonderaars niet aan!'

Charles Dankmeiijer werd op acht april 1861 geboren te Amsterdam. Al op jonge leeftijd interesseerde hij zich voor de schilderkunst. Zijn eerste tekenlessen kreeg hij op het kunstzinnig genootschap 'Felix Merites' te Amsterdam. In 1881 vertrok hij naar Antwerpen om daar, onder leiding van professor Verlat, aan de Antwerpse Academie te studeren. Zoals destijds gebruikelijk was, tekende en schilderde hij veel naar afgietsels van klassieke beelden, naar levend model en naar portret. Zijn inspanningen werden opgemerkt en dit bezorgde hem de Prix d'Exellence in de klasse van de grote antieke beelden. De levendige havenstad inspireerde Dankmeijer ook tot het uitbeelden van dagelijkse taferelen aan de kade van de havenstad. Na zijn verblijf in Antwerpen trok Dankmeijer in 1882 naar Amsterdam om daar aan de Academie te studeren die onder leiding stond van professor Allebé.
Huisje op de Noordberg bij Renkum, olieverf op doek, Museum Veluwezoom


In 1886, ontdekte Charles de schoonheid van het dorpje Laren. Van groot belang voor zijn werk was de kennismaking met Anton Mauve. Deze schilder van de .Haagse School, die zich op dat moment zich in het Gooi bevond, interesseerde zich voor zijn werk. Mauve, die het leven van boeren en schaapherders rondom Laren vereeuwigde, gaf Dankmeijer aanwijzingen bij zijn eerste werken in de vrije natuur. Dat Mauve niet altijd even behulpzaam was blijkt uit het volgende citaat uit een artikel over Dankrneijer uit 1916: 'In Laren had hij Mauve gekend. Die had schilderijen van hem gezien bij een boer en dien toen naar hem gevraagd. Dankmeijer heeft Mauve opgezocht, en samen gingen ze wat loopen, zoo tegen den avond. En Mauve raadde Dankmeijer dit en dat ... Dankmeijer begon immers
eigenlijk pas. Leerlingen heeft Mauve nooit gehad. Daarvoor was hij te ongedurig, aan vaste uren kon hij zich nooit houden. Maar als hij in een goede bui was- en als hij zijn lijfdeun uit Orpheus voor zich uit floot dan hielp hij je graag!' Charles raakte in Laren geboeid door het landschap dat Mauve hem liet zien. Dit onderwerp zou gedurende zijn hele loopbaan belangrijk blijven.

Toen in 1889 Théophile de Bock met werk van Charles Dankrneijer in aanraking kwam, op een tentoonstelling van Arti en Amicitiae te Amsterdam, was hij erg onder de indruk en bracht een bezoek aan Dankrneijers atelier in de Rustenburgerstraat. De Bock kocht een aantal werken van Dankmeijer en raadde hem aan naar Den Haag te verhuizen. In die jaren gold de Haagse School als modern en baanbrekend. Jonge kunstenaars die aan het begin van hun loopbaan stonden werden aangetrokken door de uitgangspunten en het succes van de Haagse School. In 1890 zou Dankmeijer zijn raad opvolgen en werd daar samen met De Bock, één van de medeoprichters werd van een nieuwe vereniging. Deze kunstenaarsvereniging die 'de vrije uiting op elk gebied van kunst' zou gaan bevorderen ging op instignatie van De Bock de Haagsche Kunstkring heten. De Haagsche Kunstkring stelde onder andere nieuwe stromingen in de Kunst tentoon zoals het pointilisme. Deze nieuwe kunstuitingen hielden Dankrneijer in zijn eigen werk bezig. We zien dit aan zijn sterke voorkeur voor uitbundig kleurgebruik, een nadrukkelijke vlakverdeling en een meer Impressionistische vormgeving. De drukke werkzaamheden die het voorzitterschap van de Haagsche Kunstkring met zich meebracht, werden De Bock te veel. In 1895 verhuisde hij naar Renkum. Niet lang daarna reisde Dankmeijer hem achterna. In 1896 betrok Dankmeijer het huis de 'Parre' aan de Benedendorpse weg te Oosterbeek. In ditzelfde huis had J.W. Bilders met zijn eerste vrouw gewoond. Het huis had een atelier op het noorden met hoge ramen en was daarom voor de schilder erg aantrekkelijk. Charles Dankrneijer leidde door van zijn impulsieve aard een onregelmatig leven. Johan Wesselink zei hierover in zijn boek de schilders van de Veluwezoom: 'Wanneer hij in de dorpsherberg 's avonds eenige verpoozing zocht, gebeurde het wel eens dat hij, naar huis gaande, plotseling in verrukking raakte voor een prachtige maannacht. Dan zat hij ergens neer en wreef met een stuk papier, pakpapier desnoods, de blauwe en rossige wolkendriften die voorbij de maan trokken. Hij vergat tijd en plaats en driftig besmeerde hij het papier op gevoel en den tast'

In en rond Renkum schilderde Dankmeijer voornamelijk landschapjes, waarbij hij vaak gebruik maakte van bestaande elementen in de natuur die hij componeerde naar eigen inzicht. Daarnaast schilderde hij tal van rivier- en stadsgezichten. Zijn vroege werken waren nog in de trant van de Haagse School. Het romantisch aandoende schilderij 'Kerkje in de avondzon' is hier een goed voorbeeld van. Het stelt een kerk voor in de avondschemer met op de voorgrond een boerenvrouwtje dat waarschijnlijk op weg naar huis is. Het werk is niet gedateerd maar' gezien zijn latere werk, dat anders is van kleur, compositie en vorm, stamt het waarschijnlijk uit de periode 1880-1890. Vanaf 1890 zijn de sporen van het impressionisme duidelijk waarneembaar. Het fellere kleurgebruik is te vergelijken met het
kleurgebruik van de Amsterdamse impressionisten. Theoretisch gezien heeft hij zich echter nooit bij hen aangesloten. Dankmeijer was geen man van theorieën; de praktijk, het schilderen vond hij belangrijker. Hij schilderde met korte snelle penseelstreken op een spontane en impulsieve manier. Zijn palet was kleurrijk en de kleuren groen, blauw en rood werden regelmatig gebruikt. Hij kon helemaal in zijn werk opgaan, als hij met zijn schildersezel midden in de natuur zat. 'Niets bestond er voor hem dan dit ééne: het · land, de hemel en de wolken. De wolken vooral. Die kon hij al drijvende, rossige gevaarten door de lucht stuwen. De aarde met de wegen, de boomen en de oude Hofsteden, met de slooten en de wilgen, met de sneeuw en het herfstgoud.' Vanaf 1912 werd het .werk van Dankmeije~ rustiger, minder impulsief maar dat hield niet in dat er iets van zijn goede eigenschappen en oorspronkelijkheid verloren was gegaan. Dankrneijers talent was gerijpt zonder te verzwakken, zoals Frits Lapidoth in 1915 in de Nieuwe Courant schreef.

Na vijf jaar in Renkum gewoond te hebben vertrok Dankmeijer in 1901 naar Oosterbeek . Vooral het Zweiersdal had hier een bijzondere aantrekkingskracht op hem. Er bestaan verschillende anekdotes over zijn vertrek onder andere 'Dat hij uit Oosterbeek willende verhuizen, vastgehouden werd door een leverancier, die nog een kleinigheid van hem te vorderen had en hem alleen maar wilde laten gaan wanneer hij een schilderij leverde. "Kom dan maar met een doek" commandeerde Dankmeyer. De man niet mis, kwam met een reuzenlaken en Dankmeyer smeerde er in een oogenblick een landschap op. "Hang het maar flink in de zon te drogen", zij hij en vertrok. Het plezier van den hebzuchtigen leverancier duurde niet lang, want spoedig droop heel het landschap naar beneden. Wat had de schalk
gedaan. Hij had het doek eerst flink in de boter gezet!' Rond 1900 begon Dankmeijer succes te boeken met zijn werk, ook internationaal. In 1897 kocht de toenmalige president van de Verenigde Staten een schilderij van Dankmeijer, voorstellende een landschap uit de omstreken van Renkum. In 1900 ontving de schilder op de wereldtentoonstelling te Parijs een 'Mention Honorable' voor zijn schilderij 'Gezicht op Doesburg' . Dankmeijer stelde zijn werk ondere andere tentoon bij de kunsthandel 'Noviomagum' te Nijmegen, de Protector te Rotterdam en de kunsthandel Esher Surrey in Den Haag. De recensenten waren over het algemeen positief over zijn werk. De kunstcriticus Alb. Plasschaert schreef over Dankmeijer in Het Vaderland van 28 februari 1915 onder meer 'Hij laat de luchten leven boven het water, maar ook boven de huizen der kleine Hollansche steden. Hij schroomt dan niet de daken-kleuren tot felle oranjes op te voeren en natuurlijk moet met dit mee alles, hooger van klank, rijkelijk stijgen. Dit is een van de waarden in Dankmeijer's werk, dat van natuurlijke directheid vol is, maar zelden zich bezint.' Maar naast deze positieve uitlatingen waren er ook negatieve reacties. In De Telegraaf stond naar aan leiding van een tentoonstelling in de kunstgalerij Amicitiae in 1898 het volgende: 'De indruk die ik van de schilderijen kreeg, was, evenals vroeger bij een paar van hem i n den Haagse Kunstkring
tentoongestelde, onaangenaam. Het leken onhandig in verf gezette studiën van een beginner. Het was over het algemeen heel rumoerig, onplezierig lawaaimakend, alleen uitgezonderd de paar in kalmer tinten gedane stukken, waarop 't heerlijk was voor de oogen om te blijven rusten na een zwerftocht door al het woelige'. Om zijn schilderstechnieken te verbeteren ondernam Dankmeijer in 1912 samen met de Rotterdamse kunstschilder Anton Dirkxs een studiereis naar Italië. De twee schilders bezochten onder andere de steden; Genua, Florence en Milaan. Het zonnige Italiaanse landschap had duidelijk invloed op Dankmeyer. Toen hij in Nederland terugkeerde was zijn werk duidelijk rustiger geworden. De recensent Frits Lapidoth schreef over Dankmeyer in de Nieuwe Courant in 1915: 'En toch verandert er langzamerhand iets in Dankmeyer's manier van werken. Er zijn te dezer tentoonstelling schilderijen van geringe afmeting, die den indruk maken van met fijner toets te zijn geschilderd, die- mogen we zeggen: . beschaafter minder ruw! - dan het vroegere werk van onzen rneesterzijn, terwijl daarom volstrekt niets van zijn goede eigenschappen is verloren gegaan, en niets van zijn oorspronkelijkheid, van het geweldig persoonlijke in zijn kunst.

Boerderij in Laren; bron Historische Kring Laren

De Bock ging in 1902 naar Haarlem, Dankmeijer die het toen in Renkum wat eenzaam ·vond, kreeg door toedoen van Willem Maris contact met de kunsthandelaar Zürcher en ook hij vertrok. Hij vestigde zich in Leiden. Zijn gezondheid werd snel slechter na een beroerte en het schilderen werd steeds moeilijker voor Charles. In 1923 gaf het Elseviers Geïllustreerd Maandschrift een korte schets van zijn toestand: 'Langzamerhand zag ik hem aftakelen, zijn ogen verzwakken en zijn handen weifelen, maar innerlijk smeulde vuur, dat zijn moede en doffe ogen soms deed schitteren. Onze laatste ontmoeting, kort
voor zijn dood, was tragisch; hij, de physiek en psychisch uitgeteerde mens, was vol wanhoop en machtelozen strijd tegen: alles en allen'. In 1923 stierf de schilder niet ouder dan 61 jaar, na een kleurrijk en druk leven, in een ziekenhuis te 's-Gravenhage.

 

Bovenstaande blog komt 1 op 1 uit de doctoraalscriptie van Femke Lyklema in 2000

Previous Article Next Article