website

Jan Altink

In 1900 was Jan Altink leerling van de Academie Minerva en won hij vele prijzen en medailles. In 1911 behaalde hij zijn diploma voor tekenleraar en verdiende zijn inkomen door avondlessen te geven en als decoratieschilder. In mei 1918 was hij een van de oprichters van De Ploeg. Jan was een expressionistische schilder. Tussen 1925 en 1932 maakte hij reclamewerk voor Vroom en Dreesmann. Hij illustreerde ook dichtbundels, kinderboeken en onderwijskundige uitgaven om zijn brood te verdienen.

Jan Altink was samen met Jan Wiegers, Johan Dijkstra en George Martens oprichter van de ‘De Ploeg’ om het gezapige kunstklimaat in Groningen te ontginnen. De verbeelding van het Groningerland is één van de grote thema’s voor de leden van dit kunstenaarscollectief. De door Altink bedachte symbolische naam staat voor het omploegen van de aarde; het ontwikkelen van nieuwe kunst. Het Groninger expressionisme was een reactie op de academische schilderkunst, die zich aan allerlei traditionele voorschriften moest houden. De schilders van De Ploeg wilden, geïnspireerd door Duitse voorbeelden, deze ‘deftige’ manier van werken van zich afschudden. Ze kozen voor een directe, intuïtieve, bijna schetsmatige manier van schilderen.

Bloeiende Pereboom

Bloeiende Pereboom




In 1933 was hij lid van de commissie voor de jubileumtentoonstelling van De Ploeg. Pas na de oorlog zou de Ploeg nationale bekendheid krijgen en daarmee ook de werken van Altink bij een groter publiek door tentoonstellingen georganiseerd vanuit het Groninger Museum. Hij bleef lange tijd nauw betrokken bij De Ploeg en was lid tot in de tweede helft van de jaren 60. Meerdere malen bekleedde hij de functie van secretaris en ook eenmaal die van penningmeester.

Altink was een boerenzoon uit een veehouders gezin en gewend om buiten te werken. Dat maakt hem de ‘landschapschilder’ van de kunstkring. Eerst schilderde Altink post-impressionistische landschappen, stadsgezichten en portretten in grijs- en groentinten. In de jaren 20 veranderde het kleurgebruik van Altink en deden paars, vlammend geel en blauw hun intrede. Tot in de jaren 60 bleven het Reitdiep en het omringende Groningse boerenland geliefde motieven van de schilder.

Jan Altink-Langs het Reitdiep
Langs het Reitdiep


In 1924 start hij, in navolging van de Duitse expressionist Kirchner, met het gebruik van wasverf; olieverf werd hiervoor aangelengd met bijenwas en benzine. Het droogde veel sneller dan olieverf en zorgde voor een matte uitstraling en volle kleur. Schilderen met wasverf leek wel een beetje op aquarelleren.


De periode tussen 1924 en 1927 wordt als Altinks belangrijkste, expressionistische tijd beschouwd en zijn productie was enorm. Altink zei zelf in 1925 van zijn felle, uitgesproken kleurgebruik: ‘De dingen hebben geen kleur. Alleen het licht heeft kleur’. Anders dan de meer gedreven en avontuurlijk ingestelde Wiegers, die in sommige gevallen wat kleurstelling en schriftuur betreft de heftigheid van de Duitsers benaderde, bleef het werk van Altink ingetogen van aard. Zijn in zichzelf gekeerde karakter leent zich niet voor het bruisende, onstuimige expressionisme. Altink plaatste de horizon in zijn landschappen bij voorkeur hoog, waardoor hij nadruk kon leggen op datgene wat zich onder de horizon bevond om het landschap juist centraal te stellen. Altinks waarnemingen waren doorgaans zorgvuldig en raak, waarbij details en bijzaken zoveel mogelijk werden weggelaten. Zijn werken zijn vaak in een enkele sessie geschilderd, heel snel en in een zwierige penseelvoering. Altink voegde er later geen details aan toe of werkte thuis nog uit. Het verbeelden van een hoge horizon werd wel gedaan in de Nederlandse landschapsschilderkunst, maar werd sinds Ruysdael en tijdgenoten vrij uitzonderlijk. Bij Altink was het een uiterst functioneel onderdeel van zijn artistiek repertoire zoals te zien op het schilderij 'Koopvrouw op landweg' uit 1925.

Koopvrouw op een Landweg-Jan Altink

Koopvrouw op een Landweg


Na 1927 verandert zijn kleurenpalet tot maar drie of vier kleuren die hij gebruikt om licht en ruimte in zijn landschappen te suggereren. Daarna worden zijn voorstellingen luchtiger en meer doordacht. Zijn werk ontwikkelde zich van een Gronings expressionistische vormentaal naar een meer impressionistische stijl in de jaren 30. Altink zou een mentor zijn voor tweede generatie Ploeg-schilders als Jan van der Zee en Job Hansen, die in zijn kielzog semi-impressionistisch werkten. Jan trok in 1946 naar Zuid-Frankrijk, later ook naar Zwitserland, vermoedelijk op aanraden van Jan Wiegers. De nieuwe landschappen, het licht en de kleuren vormden een totaal nieuwe uitdaging.



Na het overlijden van Altink in 1971 wijdde het Frans Hals Museum een grote overzichtstentoonstelling aan hem. Veilinghuis Christie's schreef over Altink: "algemeen beschouwd als de puurste 'Groninger' van alle Ploeg-kunstenaars.

Wij verkopen dit werk van Altink in houtskool en zijn altijd op zoek naar werken van deze kunstenaar. Mocht u willen verkopen laat het ons weten.